Schijnbaar traag, maar in werkelijkheid vele malen sneller dan het licht schoot de
‘Voyager‘; door de ruimte. Nog steeds was het schip tientallen lichtjaren
verwijderd van de wereld die de meeste bemanningsleden ‘thuis‘ noemden. Nog
steeds was de ruimte om het schip vreemd en onbekend. Maar het recente contact
via de Minas-array had de hoop terug gebracht aan boord. En al drie weken was
er geen aanval geweest, al drie weken was de reis rustig en gladjes verlopen.
De rust begon kapitein Janeway op haar zenuwen te werken, en daarom gaf ze de opdracht
om de koers enigszins te verleggen, toen de lange afstands-detectors een
bewoonbare planeet weergaven.
|
Hoog boven de atmosfeer draaide het schip zijn rondjes om de planeet. Gegevens
stroomden binnen, datastromen werden gefilterd en op het hoofdscherm vormde
zich een steeds completer beeld van een groene wereld onder een vriendelijke
zon. Zeeën, eilanden, bergketens, waarvan er een enkele bekroond werden met
vulkanen. De grootste vulkaan trok Janeway‘s aandacht, niet in het minst omdat
enkele kilometers daarvandaan een teken van beschaving was. Hoge torens,
steile rotswanden, zwart graniet, dreigend. De scanners vonden levensvormen,
de planeet was duidelijk bewoond. Telecamera‘s zochten naar het leven, en
vonden het. Brede stromen misvormde, mensachtige creaturen hadden zich verzameld in een leger, in eindeloze kolonnes,
en stroomden de berghellingen af, en de rivier over, naar een stad, die wit
glanzend als een juweel aan de voet van een machtig bergmassief lag. Nu al was
de stad half omsingeld terwijl de grote vulkaan zwarte wolken over het toneel
uitspreidde. Legers, rijdend op dieren die nauwelijks iets anders dan paarden
konden zijn spoeden zich naar het strijdtoneel, en een vloot zeilde de rivier
op. Het was duidelijk dat er een strijd op uitbreken stond.
|
Hoog boven het strijdtoneel stond Janeway in twijfel. Daar was natuurlijk de
‘Eerste Richtlijn‘, Starfleets ‘prime directive‘ dat inmenging in niet-warp
culturen verbood. Maar toch. De tweede groep, die het meest op mensen leek,
was in de minderheid, en zou waarschijnlijk verslagen worden. De wapens van
het schip zouden zonder moeite de aangevallen stad kunnen ontzetten, maar daar
was de eerste richtlijn en die verbood een dergelijk ingrijpen. Was er niet
een grote kans dat deze mensen vernietigd zouden worden ? Dan zou dit de
laatste kans zijn om onderzoek te doen.
|
Er was genoeg beeldmateriaal om kleding en dergelijke te repliceren. Janeway,
Harry Kim en Tom Paris werden in de kledij van de stad gehuld. Zwart en zilver
waren de hoofdkleuren. Tom en Harry hadden veel belangstelling voor de
zwaarden en messen en speren, maar Janeway merkte op dat ze allen maar
gegevens gingen verzamelen, en niet meevechten. Toch had ook zij de kledij
aangetrokken die gedragen werd door de wachters van de stad.
|
De scanners hadden een rustig plekje ontdekt, in de stad die in ringen was
opgebouwd. Daar werd het kleine verkenning team neergestraalt. Hoewel het
volgens plaatselijke tijd vroeg in de ochtend moest zijn, was het donker,
bedrukkend schemerachtig door zware wolken die uit het oosten kwamen. De drie
liepen door de stad, op weg naar wat het bestuurscentrum leek, in de bovenste
cirkel van de stad. Maar er was maar één weg die omhoog liep, telkens een
zware rotswand doorsnijdend, en elke poort in die rotswand was zwaarbewaakt
door wachters in zwarte uniformen, met zilver-glanzende helmen op hun hoofd en
een boom-figuur op de borst geborduurd. Geen kans om erdoor te komen. Ze
trokken zich terug, en begonnen hun onderzoek in de eerste ring van de stad.
|
De stadsbewoners, dat werd al snel duidelijk, waren bang. Ook de drie van
Voyager konden zich niet aan de angst die als een deken over de stad lag
onttrekken. De stad-leiders wisten slechts beperkt de moed erin te houden,
wanneer zij rondreden door de straten van de stad. De vliegende sauriërs die
boven de stad cirkelden straalden welhaast een voelbare dreiging uit. Toen de
nacht viel had de vijand de stad reeds geheel omsingeld. Janeway en haar team
trokken zich terug naast de bastions van de grote poort, pogend zoveel
mogelijk buiten de strijd te blijven. Vanaf de transen hadden ze zicht op de
enorme massa mensachtigen die een reusachtige stormram in stelling brachten.
De kop van deze ijzeren stormram was gevormd als de afzichtelijke kop van een
hongerige wolf, een wrede grijns om de muil. Grote wezens bedienden deze
stormram, en traag en onafwendbaar kwam hij nader. Janaway keek Harry en Tom
aan, dan weer naar de naderen legermacht, en dan naar de opgestapelde wapens
die op de omloop van de muur lagen. Zonder een woord te zeggen wijzigden zij
hun plan. Vanaf nu zouden ze actief aan de strijd deelnemen.
|
De verdediging bij de hoofdpoort was fel. Tientallen, honderden, ja zelfs
duizenden aanvallers sneuvelden onder de niet aflatende regen van pijlen en
speren. Maar steeds nader kwam de dreigende wolfskop, steeds nader de beesten
die de ram voorbewogen, en steeds nader de ontzagwekkende, bijna vleesgeworden
angst die de aanvoerder van de vijand uitstraalde. Ondanks de verwoede
pogingen van de verdedigers bereikte de stormram de poort. En plotseling kwam
een in een zwarte mantel gehulde gedaante naar voren, de aanvoerder van de
aanvallers, zich niet om pijl of speer bekommerend. Janeway aarzelde even,
spande toen haar boog. Zou dit de kans zijn, zou de dood van dit wezen de
aanval kunnen weren ? De aanvoerder hief een zwaard op en Janeway voelde een
beklemmende angst over zich komen. Nog nooit had zij zich zo bang gevoeld.
Vreemde wezens in de ruimte, hyperstormen, Borg, niets had haar ooit zo‘n
angst ingeboezemd. De boog viel uit haar krachteloze vingers, en naast haar
hadden Tom en Harry zich trillend ineen gebogen, zich verbergend voor die
gekmakende onredelijke waanzinnige angst die uitging van die stille gedaante
met het zwaard.
|
Toen sprak de aanvoerder. Onverstaanbaar, onvertaalbaar, onweerstaanbaar. Hij
sprak, en Janeway voelde de woorden alsof het vlees van haar botten gescheurd
werd. Hij sprak en de grote ram dreunde tegen het ijzer van de poort. Een
tweede keer, en een derde keer. De poort viel, de deuren storten met het
gekrijs van scheurend staal ter aarde, de torens naast de poort beefden, en
allen sidderden bij het horen van die vreemde, onverstaanbare woorden. Janeway
begon haar greep op de realiteit te verliezen terwijl naar zwarte gedaante
naar de poort toebewoog. Stilte daalde over het poortterrein neer. Maar in die
stilte klonk een geluid. Rustig, vastberaden, standvastig. Janeway zag een
witte gestalte op een paard naar de vijand toerijden. Ze kon de woorden niet
horen, die de twee tot elkaar spraken, daarvoor was ze tezeer verdoofd. Maar
ze hoorde wel, hoe ongerijmd ook, in de stad een haan kraaien, de onzichtbare
ochtend begroetend. En toen hoorde ze in de stilte van de dreiging een ander
geluid, triomfantelijk, uitdagend, ver weg. Hoorns schalden over de vlakte
voor de stad. Hoorns, tientallen hoorns, die hulp beloofden tegen de dreiging
bij de poort. En met het geluid van de hoorns in haar oren verloor Janeway het
bewustzijn.
|
Ze werd wakker in een vreemd bed, onder een vreemd plafond. Ze werd wakker,
maar voelde zich moe, oneindig moe. Tom en Harry zaten naast het bed, terwijl
bewoners van de stad af en aan liepen. Langs de muren stonden meer bedden, en
in een daarvan lag een jonge vrouw, dodelijk bleek, en naast haar bed stond
een tweede bed, waarin een kleiner persoon lag, niet groter dan een kind van
twaalf of dertien jaar. Maar ze was moe, oneindig moe, Janeway sloot haar ogen
en sliep in, een onrustige slaap. Haar droom was vervuld van vulkanen, zwarte
paarden, zwaarden en een oog, een allesziend oog waaraan ze niet kon
ontsnappen, zelfs niet aan boord van Voyager, zelfs niet op volle Warp
sneldheid, en het oog haalde haar in, en verslond haar .......
|
Met een gil werd ze wakker. Het duurde even voordat ze weer wist waar ze was.
Tom en Harry waren nog steeds in het vertrek, maar er was wat veranderd, iets
anders, als of er een nieuwe lente in de lucht zat, hoop voor verdoemden en
blijheid voor verdoolden. Naast het bed van de gewonde jonge vrouw knielde een
man. Hij wreef twee bladeren fijn en wierp deze in een kom warm water. En een
frisse geur, beter dan een lente morgen vulde de kamer, verdreef de moeheid,
en verfriste de lucht. De vrouw, wiens gelaat kort tevoren nog wit als een
lelie had geleken, ontwaakte, en keek naar de verzamelde mannen rondom haar.
De man die het kruid had bereid liep nu naar het volgende bed, en het volgende
en het volgende en stopte bij elk bed, nam wat van het water en bette hoofd en
armen van de persoon in het bed. Ook bij Janeway stopte hij. Groot was hij,
met een groene steen op zijn borst, rijzig en sterk. Hij glimlachte naar haar,
en wreef haar voorhoofd en slapen in met het water. Even stopte hij, alsof hij
verrast was. Maar hij glimlachte, knikte haar toe en ging verder. Janeway viel weer in slaap en
droomde weer, nu over de zee, schepen in de vorm van een zwaan, bomen en lichten die de
wereld verlichten in de glans van een eeuwige lente.
|
Toen ze wakker werd was ze weer aan boord van Voyager, in haar eigen bed.
Zelden had ze zich uitgeruste gevoeld, zelden was ze meer in vrede met
zichzelf geweest. De HoloDoc vertelde haar dat ze dagen lang had geslapen. Het was
een vreemde ervaring geweest, op die onbekende planeet. Terwijl Voyager verder
vloog, in de richting van zeven sterren die in een halve cirkel stonden, werd
een speciale vergadering gewijd aan de gebeurtenissen op de planeet. Daar
hoorde Janeway ook voor het eerst de naam van de man die haar genezen had van
die vreemde vermoeidheid. Ze hoopte dat hij de strijd op de planeet had weten
te overleven. Als de Eerste Richtlijn er niet was geweest had ze zeker
ingegrepen. Nu had de bemanning haar en de anderen opgestraald op het moment
dat er een heftige uitbarsting van de vulkaan was geweest. Maar ze bleef zich
afvragen of de man het had overleefd ....
|
Op de planeet, op de groene velden van de Pelennor werd Aragorn door Gandalf
tot Koning over Arnor en Gondor gekroond.
|
|